Om een inspanning te leveren heb je energie nodig. Je lichaam beschikt over twee ‘motoren’ om deze energie te produceren. In de figuur zie je hoe dit gaat bij een oplopende (dus steeds zwaarder wordende) inspanning, vergelijkbaar met de inspanningstest die je bij MovLab kunt doen.
In het begin is de inspanning nog heel licht. De energie die hiervoor nodig is wordt geleverd door je zogenaamde ‘aerobe motor’. Je aerobe motor produceert energie uit vetten en koolhydraten met behulp van zuurstof. Voordeel van de aerobe motor is dat hij energiezuinig is en dat hij heel lang meegaat. De aerobe motor heeft namelijk een grote brandstoftank waarin voornamelijk vetten zijn opgeslagen. Het nadeel van deze motor is, dat hij niet zoveel vermogen kan leveren. Met andere woorden: het aantal paardenkrachten (pk’s) is beperkt. Je kunt er dus niet zo ‘hard’ mee.
Bij een oplopende inspanning komt er een moment, waarop de aerobe motor niet meer genoeg energie kan produceren. Dat is moment waarop onze anaerobe motor moet worden bijgeschakeld. Je anaerobe motor maakt energie vrij uit koolhydraten maar heeft hier geen zuurstof voor nodig. De eerste ventilatiedrempel (VT1) markeert het moment waarop de aerobe motor niet voldoende energie meer kan vrijmaken en je anaerobe motor wordt opgestart.
Je anaerobe motor kan relatief veel vermogen leveren (meer pk’s). Zijn nadeel is echter tweeledig. De bijbehorende brandstoftank (koolhydraten) is niet zo groot. Dat betekent dat bij een zware inspanning de voorraad koolhydraten op een gegeven moment opraakt. Je moet in dat geval regelmatig langs het tankstation om bij te vullen.
Daarnaast produceert de anaerobe motor een bijproduct: lactaat. Nu is dat lactaat niet zo zeer het probleem. Je lichaam kan namelijk goed overweg met lactaat door het voor een groot deel te bufferen en her te gebruiken (o.a. als brandstof voor het hart en de hersenen). Maar als de zwaarte van de inspanning nog verder oploopt, wordt de maximale buffercapaciteit van lactaat bereikt. Dit punt wordt aangeduid met de tweede ventilatiedrempel (VT2). Je aerobe en anaerobe motor lopen op dat moment vrijwel maximaal en al het geproduceerde lactaat kan nog net worden verwerkt. Vandaar dat de VT2 ook wel de ‘Maximale Lactaat Steady State’ wordt genoemd.
Doe je er dan toch nog een schepje bovenop, dan lukt het je lichaam niet meer het geproduceerde lactaat volledig te bufferen. Je motoren raken oververhit, misschien kun je nog een klein stukje door, maar dan moet je de inspanning stoppen, of terugvallen naar een lichte inspanning. De hoeveelheid lactaat is dan te hoog opgelopen. Hoewel niet helemaal juist, wordt dit doorgaans ‘verzuring’ genoemd.
Als sporter kun je de VT2 goed voelen. Je benen lopen vol, je verkrampt, je ‘verzuurt’. Het punt waarop je de VT1 bereikt voel je meestal niet.
Door gericht te trainen kun je het punt waarop je de VT1 bereikt uitstellen. Je kunt dan meer vermogen leveren met je aerobe motor, en het duurt langer voor je anaerobe motor moet worden bijgeschakeld. Ook kun je door training je maximale buffercapaciteit vergroten. Je VT2 schuift dan op. Je kunt een zware inspanning dan wat langer volhouden en meer vermogen leveren.
De ventilatiedrempels kun je uitdrukken in hartslag of in vermogen. Op basis van deze drempels bepaal je je trainingszones. Dit kunnen dus zowel hartslag- als vermogenszones zijn. Wat de voor- en nadelen zijn van trainen op hartslag en trainen op vermogen lees je een eerder blog.
Wil je weten hoe je door gericht te trainen je aerobe motor en/of je anaerobe motor kunt vergroten? Neem dan contact met ons op.